Onder auspiciën van Gong (Leonard Howell) begon in de rastafarigemeenschap te Pinnacle de symboliek die we heden ten dage met de rastafaribeweging associëren vorm te krijgen. Zoals het symbool van de leeuw, de rastafari-taal, dreadlocks, het gebruik van ganja, etc. Dat wil overigens niet zeggen dat alle symbolen er zich vanaf het prille begin manifesteerden.
Het valt heden ten dage wellicht moeilijk voor te stellen, maar lange tijd droegen de meeste rastafari geen dreadlocks. Ze stonden in die begindagen echter weer wel bekend om hun baarden en werden daarom ook wel beardmen genoemd. Wel was het zo dat in de jaren ’30 Ethiopische guerrillastrijders een eed aflegden om hun haar niet meer te knippen totdat Ethiopië bevrijd was van fascistisch Italië. Deze praktijk vond navolging bij sommige rastafari, maar de rastafari die dat indertijd deden waren uitzonderingen. Naar verluidt werden dreadlocks pas eind jaren ’50 populair, ten tijde van de antikoloniale strijd in Afrika. In de pers verschenen er foto’s van de Mau Mau (Keniaanse vrijheidsstrijders), die hun natuurlijke haar lang hadden laten groeien. De rastafarigemeenschap volgde de gang van zaken zoveel als mogelijk was op de voet en identificeerden zich in sterke mate met die vrijheidsstrijders. Uit bewondering en solidariteit begonnen de rastafari hun haar zelfs massaal op eenzelfde wijze te dragen als de Mau Mau.
Deze van Afrikaanse vrijheidsstrijders overgenomen haardracht beangstigde zowel de elite als de gemiddelde godvrezende Jamaicaanse burger man-en vrouw. Het vloekte compleet met het heersende koloniale schoonheidsideaal. Het was voor al die mensen die zich in de gekste bochten wrongen om hun haar te ontkroezen volslagen onbegrijpelijk (waarom doen ze zo eng, waarom zetten die lui zichzelf zo voor schut?). De rastafari waren zich er op hun beurt heel erg bewust van dat hun kapsel angst in boezemde en bedachten daarop de toepasselijke naam dreadlocks (dread = vrees), onder meer om zowel de elite als de geestelijk gekoloniseerde burgerlijke bevolking te treiteren (ja, we dragen het inderdaad om jullie bang te maken!). Tevens werd het dragen van dreadlocks gelegitimeerd met bijbelteksten. Er werd dan bijvoorbeeld verwezen naar Numeri 6:5: “Al die tijd van zijn nazireeërgeloof zal geen scheermes over zijn hoofd komen.”
Het rastafari woord voor god is naar alle waarschijnlijkheid mede beïnvloed door de roem van een koning uit Nigeria. Leonard Howell zal ongetwijfeld weet hebben gehad van de legendarische, geslepen 19e eeuwse koopman-koning Ja-Ja van Opobo (Gezegend & vervloekt blz. 227-228) die de Britten er niet onder konden krijgen omdat hij ze telkens opnieuw te sluw af was. Uiteindelijk werd hij onder valse voorwendselen een oorlogsschip op gelokt, gekidnapt en gedeporteerd naar Grenada. Eenmaal in het Caribisch gebied bleef Ja-Ja zich echter in woord en geschrift verzetten tegen het Westerse kolonialisme. Voor de mensen in het Caribisch gebied was Ja-Ja een held en ze begonnen liedjes te schrijven waarin ze refereerden aan de heldendaden van Ja-Ja. Daarnaast pikten de rastafari het woord Jahweh op uit de bijbel: hence Jah.
Maar het verhaal gaat verder. Onderzoekers van UWI (The University of the West Indies) hebben geconcludeerd dat de rastafaribeweging ook in sterke mate beïnvloed is door de gebruiken en rituelen van de Hindoestaanse gemeenschap. Howell had een goede relatie met Hindoestanen en was erg onder de indruk van hun geweide rituelen, vooral het ‘geheime’ kali puja maakte indruk op hem. Howell hoorde ze dan bijvoorbeeld schreeuwen: “Jai Kali Mai”, terwijl ze de betreffende godin aanbaadden en marihuana rookten. Zo zou Howell aan de kreet “Jah rastafari!” zijn gekomen. Maar hij zou eveneens door zijn omgang met Hindoestanen aan zijn concept van de god-koning, het sacramenteel gebruik van marihuana en vegetarisch eten zijn gekomen.
Leonard Howell noemde zichzelf jarenlang Gangunguru Maragh. Onder dit pseudoniem schreef hij ook zijn boek The Promised Key. Opmerkelijk, omdat Maragh een veel voorkomende naam is onder Hindoestaanse Jamaicanen. Het boek werd gepubliceerd in 1935, toen Howell in de gevangenis vertoefde. Opmerkelijke naam, opmerkelijke jaartal van publicatie. Daarom wordt wel gedacht dat hij bovengenoemd pseudoniem gebruikte om verdere vervolging van de autoriteiten te voorkomen. Tevens is gesuggereerd dat het boek in werkelijkheid in 1936 is gepubliceerd en niet in 1935, om zichzelf een alibi te verschaffen. Hoe dan ook, na zijn vrijlating stond Howell te boek als Gangunguru Maragh, doorgaans afgekort tot Gong.
Daarnaast is er de relatie met marihuana. Het wordt plausibel geacht dat de door rastafari zo gekoesterde marihuana in de 19e eeuw door Hindoestaanse contractarbeiders op Jamaica is geïntroduceerd. Ganja is het Hidoe/Urdu woord voor cannabis sativa. Gong hield van marihuana en hij adviseerde zijn volgers om het ook te gaan roken. Totdat de rastafaribeweging marihuana begon te nuttigen en verbouwen werd marihuana voornamelijk met de Hindoestaanse gemeenschap geassocieerd. De Britse autoriteiten zagen lange tijd geen kwaad in het gebruik van ganja. Vandaar dat ze het gebruik ervan toelieten.
Het heersende beeld is dat de rastafaribeweging Jamaica op heeft gezadeld met een ganjapandemie. De rastafari zien dat zelf heel anders. Volgens hen is het precies andersom. Zij wijzen erop dat de rastafaribeweging vanaf het prille begin vervolgd is door de autoriteiten. Maar tot hun grote ontzetting van die autoriteiten werd de rastafarigemeenschap te Pinnacle hals over kop heel welvarend toen het ganja begon te verbouwen. Pinnacle groeide zelfs uit tot een regionaal handelscentrum. Om de rijke rastafaribeweging dwars te zitten zou er steeds stengere wetgeving tegen ganja zijn ingevoerd….
DJEHUTI-ANKH-KHERU